De relatie tussen mens en techniek is complex. Met
relatief eenvoudige techniek (een speer, schaats, of wiel) heeft de mens
letterlijk en vaak ook figuurlijk veel meer grip gekregen op haar leefwereld.
Maar met de toename van de complexiteit van techniek lijkt er een tweedeling te
zijn ontstaan: een klein deel van de mensen omarmt en benut de enorme
uitbreiding van de potentiƫle mogelijkheden, terwijl de "massa" een
beperkte set van stereotype mogelijkheden veralgemeniseert. Een beetje als bij
globalisering, waarbij zeer algemene leef aspecten breed verbreid raken,
terwijl er ook voor kleine groepen liefhebbers nichemarkten
ontstaan.
Gisteren was ik bij de opening van het BioBased
Kenniscentrum van de Hanzehogeschool. Een muzikant wees de aanwezigen op
het gegeven dat sinds de digitalisering in de popmuziek alleen nog maar
ongeveer dezelfde muziek uit zo'n beetje alle luidsprekers klinkt: muziek met
een voorspelbaar deuntje (mineur of majeur schaal) en een nog voorspelbaarder
(gaap...) dreuntje, een vierkwartsmaat. Hij vroeg zich af waar de walsen, de
"take fives" (5/4) en muziek in andere toonschalen zijn gebleven.
Vervolgens demonstreerde hij met een synthesizer en moderne computer zijn eigen
muziek, met volkomen nieuwe toonschalen, afgeleid van een verbinding van het
lichtspectrum met het geluidspectrum. Adembenemende mogelijkheden. Maar velen
luisteren telkens weer naar ongeveer hetzelfde. Ontwikkeling in een niche, en
stilstand in de massa.
(Digitale) mechanisering leidt in praktijk vaak tot
stereotypie en eenvormigheid. Wat is er aan de hand? Leidt keuzevrijheid tot
inertie? De technische ontwikkeling gaat nu zo snel, is dan een meerderheid van
de mensheid in 2050 braindead?