vrijdag 28 september 2018

Gepersonificeerde Informatie bulb? Nee, geglobaliseerde kokervisie!

Afgelopen week las ik het boek de Succes Illusie van Richard Engelfriet, een aanrader. Niet alleen toont hij haarfijn op humoristische wijze aan hoe futurologen feitelijk vooral onzin verkopen, ook spoorde het boek mij aan wat meer in de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot zaken als disruptieve start-ups, de long-tail en de vermeende informatiebulb te duiken. Bij deze enkele bevindingen.

De natuurkundige Chris Anderson postuleert in 2004 een theorie dat door het internet veel boeken en artiesten een kans krijgen, waardoor grote hits en bestsellers een relatief kleiner aandeel in het totale artiestensucces krijgen. Hij stelt dat door het internet de productiekosten (maken en distribueren) van bijvoorbeeld een boek of muziekalbum zo laag zijn geworden, dat niet alleen veel meer artiesten en schrijvers hun producten uit zullen brengen, maar er ook succesvolle nichemarkten ontstaan. Hij noemt het de long tail. Als de "verkoopcijfers" (of streaming-cijfers) op de y-as worden uitgezet, en alle "producten" (releases) op de x-as, zal er na de eerste hoge (steile) berg  (de superhits, ofwel blockbusters) een hele lange staart (de long tail) ontstaan, die steeds hoger zal worden, omdat de producten in de staart als "niches" ontdekt zullen worden. Bijvoorbeeld Aslander en Witteveen schrijven in hun boek Nooit af (2015) vele bladzijden over dit fenomeen, dat volgens hun al heeft gezorgd voor "disruptie" (ontregeling) van de bestaande markten.

Echter, hoe aannemelijk de long-tail gedachte ook klinkt, het is simpelweg niet waar. Sterker nog, het omgekeerde is feitelijk het geval; er is al zeker 10 jaar een beweging zichtbaar waarin steeds minder producten (hits, blockbusters) een steeds groter aandeel hebben in al het succes. Al in 2008 toont onderzoek aan de Harvard universiteit van Elberse aan dat "Although no one disputes the lengthening of the tail (clearly, more obscure products are being made available for purchase every day), the tail is likely to be extremely flat and populated by titles that are mostly a diversion for consumers whose appetite for true blockbusters continues to grow." (p9).

Nu, tien jaar later is deze constatering veelvuldig bevestigd in empirisch onderzoek naar de streaming van producten op het internet. In dit onderzoek, waarbij algoritmes worden ingezet om de streaming van producten te meten, concluderen bijvoorbeeld in 2013 Zhong & Michahelles: "Our results suggest that Google Play is more of a "Superstar" market strongly dominated by popular hit products than a "Long-tail" market where unpopular niche products aggregately contribute to a substantial portion of popularity." (p. 499). Voor YouTube geldt dan al dat 80% van de streaming slechts 10 % van het repertoire betreffen. Blockbusters en superstars (apps, games, muziek, boeken en films) maken een nog steeds toenemend deel van de totale "omzet" uit. Anders gesteld, obscure nicheproducten kunnen makkelijker dan ooit verspreid worden, maar blijven uit zicht totdat ze "toevallig" ontdekt worden en opgepakt worden door de blockbuster kanalen, die nu meer macht hebben dan ooit te voren.

Dit alles heeft consequenties voor hoe we kijken naar de psychologische  beïnvloeding die het internet op individuen heeft. De gedachte dat iedereen door de gebruikte sociale-media-algoritmes zo op zijn/haar wenken wordt bediend dat hij/zij in een informatiebulb zou belanden, gaat waarschijnlijk beperkt op (hooguit alleen met betrekking tot Facebook vrienden). Misschien is er op Facebook, YouTube of Instagram nog voor een ieder iets van een individuele versie van de wereld, waarin we leven onder "gelijken" in denken, doen en laten, maar de superhits (en super memes) en blockbusters zijn ook hier voor iedereen hetzelfde. Daarnaast heeft ook Facebook slimme "nerds" in dienst, die onder meer memes ontwerpen, die met gemak dwars door iedere vriendenkringen heen breken (Nguyen, 2017). Een soort centraal geregisseerde afdeling van de nieuwsredactie, die de lokale krantjes van standaard professionele inhoud voorziet. Betaalde berichten - adverteerders - worden hier weer aan gekoppeld en bereiken zo gegarandeerd een groot publiek (King, 2015). Daarbij worden de grote, invloedrijke bedrijven steeds machtiger.

Er is dus dus geen artistieke disruptie, net zo min als een ondernemende disruptie: kleine en frisse start-ups die de grote bedrijven challangen is een sprookje, 90% van alle start-ups bestaat na 3 jaar niet meer en alleen al in Amerika maakte 50 jaar geleden grote bedrijven 35% van het Bbp, nu is dat ruim verdubbeld (72%). Van alle tijden is dat er soms nieuwkomers op de markt komen die het wel lukt om delen van de markt over te nemen, zoals Ford dat 110 jaar geleden deed van Wagoneer en de Maffia van eerdere syndicaten (om Uber - buiten de wet opereren, mensen uitbuiten - een plekje te geven). Of een nieuwe popster, die eerst een paar jaar in de lange staart zat.

Tot slot nog wat persoonlijk en dus exemplarisch "bewijs" van een gemonopoliseerde mark. Op Spotify krijg ik nog steeds, terwijl ik naar moderne componisten luister, suggesties om naar boze rappende mannen te luisteren, terwijl deze muziek me echt niet blij maakt en Spotify me onmogelijk op luisteren kan hebben "betrapt". Op Netflix krijg ik - terwijl ik graag naar Britse en Scandinavische series kijk - vooral Amerikaanse blockbusters voorgeschoteld, omdat ik naar series als "Sorjonen" en "the Bletchley Circle" keek. Psychologisch worden we wellicht meer dan we beseffen juist allemaal dezelfde richting in gemarcheerd. Daarmee is onze gepersonificeerde informatiestulb een persoonlijk verpakte geglobaliseerde kokervisie!

 

Anderson, C. (2004). The long tail. Wired magazine12(10), 170-177. 

Aslander, M., Witteveen, E. (2015). Nooit af. Amsterdam: Business Contact 

Elberse, A. (2008). Should you invest in the long tail?. Harvard business review86(7/8), 88., p. 9 

Engelfriet, R. (2017). De Succesillusie. Zaltbommel: Haystack. 

King, L. (2015). Innovators in digital news. IB Tauris. 

Nguyen, D. (2017). What Makes Something Go Viral? [Video file]. Retrieved from https://www.ted.com/talks/dao_nguyen_what_makes_something_go_viral  

Zhong, N., & Michahelles, F. (2013, March). Google play is not a long tail market: an empirical analysis of app adoption on the Google play app market. In Proceedings of the 28th Annual ACM Symposium on Applied Computing (pp. 499-504). 

 

vrijdag 21 september 2018

Op naar een argument based practice!

In de krant lees ik dat data gedreven een misdaad oplossen in Frankrijk geen betere resultaten oplevert dan klassiek recherche werk. Maar .... heeft justitie dan ooit anders dan data-gedreven gewerkt? Het is niet te hopen. Laten we ons proberen iets voor te stellen bij niet data-gedreven werken. Sprookjes? In de middeleeuwen werden soms vrouwen met rood haar in verband gebracht met tegenspoed (ziekte, mislukte oogsten, etc.) en belandden ze soms als heksen in het gevang (of erger). Maar zelfs dit is op data gebaseerd, de empirische waarneming rood haar. Dus een data gedreven praktijk.... Men is ook weer met heksenvervolging gestopt toen de verwachte resultaten uitbleven. Opnieuw: datagedreven. In het artikeltje wordt duidelijk dat men doelt op de inzet van datamining en machine-leren. Nu blijkt dat in Frankrijk, waar de politie al geruime tijd met datamining algoritmes werkt, het aantal opgeloste misdrijven ten opzichte van ouderwets recherche werk niet is veranderd. Maar dat zegt toch niet dat datamining geen toekomst heeft!

Datamining is per definitie altijd data gedreven, op data gebaseerd. Een slechte database geeft dan ook onduidelijke en daarmee onherkenbare/onwerkbare patronen of resultaten. Met andere woorden, in laatste instantie is het altijd het verhaal, of argument dat bijvoorbeeld een door machine leren ontdekt patroon verbindt met de toename van inzicht. Dat inzicht kan dan leiden tot het oplossen van een probleem, bijvoorbeeld het vangen van een boef. En verhalen/argumenten worden gevoed met data. In datamining spreekt de data als het ware terug, door (sub)patronen manifest te maken, die op het blote oog (lees: met het geschoolde kenmechanisme, binnen het gangbare verhaal) nog niet zichtbaar waren. Deze patronen moeten vervolgens in een bijgestelde versie van het argument weer een plaats krijgen. Ter illustratie een paar voorbeelden.

Uit data van het pingedrag (uur van de dag, ligging van de automaten en kennis van pinnen op andere dagen) kan soms feilloos een dipje in het pinnen bij een drukke automaat in verband worden gebracht met een vertraagde trein, of een regenbui. Of het veranderde zoekgebracht van een jonge vrouw kan in verband gebracht worden met een nog niet ontdekte zwangerschap, of het zoekgedrag op Google met een zich verspreidende griepepidemie.. In een onderzoek van Tandera et al. (2017) bleken de onderzoekers met machine leeralgoritmes op grond van de gebruikersprofielen en data van Facebook in staat met een gemiddelde accuraatheid van 74.17% de persoonlijkheid kunnen voorspellen binnen het big 5 persoonlijkheid model (verhaal/argument). In een volgende blog kom ik op dit onderzoek terug.

In datamining wordt juist zo mooi de beperkte reikwijdte van evidence based practice zichtbaar; het geeft in patronen en subpatronen die het genereert een noodzaak om een argument (verhaal) te maken, waarmee oorzakelijkheid (causatie) en samenhang (correlatie) van elkaar kunnen worden onderscheiden. Een behandeling waar 70% van de patiënten (of leerlingen) beter van wordt (of iets van opsteekt) is evidence based, maar een datamining algoritme zal ook een subgroep ontdekken die geen baat bij de behandeling heeft (bv 20 %) en een sub patroon met een groep die van de behandeling (of didactiek) juist slechter wordt (10%). Door deze gegevens in een (tentatief) argument te plaatsen, zal blijken dat er andere data nodig is, bijvoorbeeld of de ziekte al een keer eerder is behandeld (geen effect), of zelfs vaak (negatief effect).

Geloof in data op zich (dus zonder argument)  is van dezelfde orde als het geloof in de koppeling tussen haarkleur en tegenspoed, of tussen zwarte katten en ongeluk. Wellicht is het dan zelfs verontrustend dat met "bijgeloof" even veel misdaden worden opgelost in Frankrijk als met traditioneel recherchewerk. Maar laten we aannemen dat bij de Franse politie de experts op het gebied van datamining bekwaam zijn en daarom de datamining op argumentatiegestuurde wijze hebben uitgevoerd. In de discussies rond de mogelijkheden van machine leren en datamining wordt vaák de beïnvloeding met data registratiesystemen (camera's met gezichtsherkenning, bijvoorbeeld) verward met de (zuivere) data-analyse. De meting als interventie kan zeer effectief zijn. Op die gedachte zijn natuurlijk ook sociale puntensystemen (Facebook likes, beoordelingen, etc) gebaseerd. Het betreft gedragsbeinvloeding.

Iedere oplossing, of het nu een behandeling, een didactiek of een misdadiger voor het gerecht krijgen betreft, is altijd gebaseerd twee zaken: 1. data en 2. een "verhaal", dat als kader of argument dient. Binnen de context van zo'n verhaal kan data worden getransformeerd tot informatie, informatie tot kennis (het telkens bijgestelde verhaal: theorie) en kennis, tenslotte, tot wijsheid, een overstijgende "algemeenheid of waarheid" (paradigma). Zonder kader geen data en zonder data geen verhaal (zelfs een sprookje moet om mee geleefd te kunnen worden aansluiten bij talloze "feitelijkheden"). Het is wellicht tijd dat we beseffen dat alleen kijken naar de feiten onmogelijk is, we doen dat altijd vanuit een verhaal dat data transformeert tot "feiten". Bij evidence based practice is het verhaal - de kennis - (tijdelijk) door de feiten bewezen. Het accent ligt op de feiten. Het is hierom, dat we meer aandacht mogen hebben voor het verhaal en gaan van een zuiver (dus onmogelijk) practice based practice naar een argument based practice!

vrijdag 14 september 2018

Als-Dan-Anders

Mensen hebben een cognitief ingebouwd mechanisme om succes of falen te verklaren vanuit (een keten van) als-dan-anders regels (conditionele algoritmes). Als een bepaald liedje een hit wordt, dan zal het wel "beter" (origineler, spannender, muzikaler, etc) zijn dan bijna alle andere liedjes (anders was het geen hit). Vul voor "liedje" iets willekeurig anders in, bijvoorbeeld film. Of als een kind het goed doet op school, zal het wel slimmer zijn dan de minder goed presterende kinderen. Zonder dat we het door hebben, baseren we meningen en zelfs sociaal wetenschappelijke "feiten" vaak op dergelijke causale constructies. We gaan bijvoorbeeld op zoek naar de geheime ingrediënten van een hit, of van succes. Maar kan onze sociale werkelijkheid wel logisch worden geadstrueerd? Is Madonna de beste popster van onze tijd en zijn mensen die niet in de westerse vooruitgang geloven nog niet verlicht?

Nee! Of iemand met bijvoorbeeld een liedje succes heeft, of niet, is van zeer veel op zich tamelijke arbitraire factoren en omstandigheden afhankelijk. Een aantal hiervan kan door een productiemaatschappij worden bedacht. Men meent deze dan ook te kunnen controleren (aansluiten bij een collectief gevoel na een bepaalde gebeurtenis, jaargetij, etc), maar de meeste factoren zijn "toeval". De overgang van bijvoorbeeld popmuzikant naar popster, betreft een discontinuïteit, een faseovergang. Hetzelfde geldt voor de overgang van schoolkind naar probleemkind (of naar kind met erkenning voor een vermeend talent). Ook hier bestaan erkende determinanten (school, gezin, hulpverlening). Het je gelijk halen lijkt achteraf verzekerd: het is een hit geworden, dus het was het beste liedje op dat moment. En daarmee wordt het succes onderdeel van de soundtrack van onze collectieve levens, en zitten we er voor de rest van onze levens aan vast. Dat kan mooi zijn, maar oók uiterst vervelend.

Want niet alleen (toevallig) succes creëert zichzelf, ook pech en ongeluk worden door ons als-dan-anders denken gemakkelijk in stand gehouden. Dit kan een reden zijn om mee te gaan in een niet bewezen praktijk waarin niettemin veel mensen geloven. Het geloof in succes als gevolg van de aanpak in combinatie met het feit dat niemand continu pech heeft, zal leiden in een gunstigere interpretatie van nieuwe gebeurtenissen. Dit mechanisme werkt volop in de ggz. Als iemand zich zo down voelt, dat hulp gezocht wordt, kan het waarschijnlijk makkelijker (iets) beter, dan nog slechter worden. De therapie, waar de dokter en de omgeving in geloven, krijgt de credits, onafhankelijk van de inhoud. Iets doen waarin geloofd wordt werkt, vooral omdat vanuit ongelukkig toeval het gemiddeld genomen makkelijker beter zal worden. Het maakt niet uit of de aanpak bestaat uit gesprekken met een sjamaan, homeopathie (druppels die zo verdund zijn dat ze onmogelijk nog sporen kunnen nalaten), gebedsgenezing, of gedragstherapie. Het verschil met placebo is het collectieve geloof in het werkingsmechanisme, waardoor framing helpt nieuwe gebeurtenissen te interpreteren als stappen in de verbetering, de weg naar (meer) succes, of geluk. Gebedsgenezing en homeopathie zullen niet door veel hedendaagse academisch geschoolde artsen en psychologen worden "geloofd" en dus beleden, vandaar dat "wetenschappelijk bewijs" hiervoor niet geleverd wordt.


Waar het mij om gaat, is om stil te staan bij ons menselijk onvermogen om succes en falen los te zien van degene die het betreft en onze eigen controle (in het vervolg van mijn blog over de creërende werking in de psychologie van het gebruik van meerkeuze en Likert-schalen). Wij zijn net als de vogels die een nest in een boom langs een weg hebben, en iedere af en toe passerende auto wegjagen. Ze hebben 100% succes, nog nooit heeft een auto het nest "gegrepen". Zolang er niet teveel auto's rijden, zullen de diertjes het geloof in hun acties houden en deze praktijk volhouden. Ook onze controle is veel meer illusoir dan we doorhebben. Zo beschouwen we het vaak al te gemakkelijk als onze verdienste dat we leven in een wereld waarin we het over het algemeen makkelijk hebben en toegang hebben tot fantastisch onderwijs, voedsel en andere levensbronnen. Als dat al iemands verdienste is, is het vooral die van de mensen die vroeger leefden, en het in veel opzichten veel minder makkelijk hadden. En ons geluk vereist een onevenredige belasting van de planeet en levert voor andere culturen soms regelrecht ongeluk op. Het is hierom van belang dit eenvoudige psychologische mechanisme - het eeuwige gelijk van ons ingebakken als-dan-anders denken - te proberen te begrijpen!

vrijdag 7 september 2018

Default-mechanisme

In het autismeonderzoek zijn de afgelopen decennia drie theoretische modellen ontstaan: de Theory of mind (ToM), de weak central coherence theory (WCC) en de extreme male Brain theory (EMBT). De eerst theorie - ToM - is vooral door internationaal autisme expert prof. Simon Baron-Cohen bekend gewonden. Kinderen krijgen een reeks plaatjes te zien: een jongen verstopt een speeltje in een kastje en gaat buiten spelen. Zijn moeder pakt het speeltje en doet het in een ander kastje. De vraag is waar gaat de jongen na het spelen kijken, (1) op de plek waar hij het verstopt heeft, of (2) op de plek waar het nu ligt. Autistische kinderen zouden geen of minder theory of mind hebben en dus kiezen voor 2. Er werd gesproken van een gestoord inlevingsvermogen.

De tweede theorie, WCC, stelt onder meer dat autisten een slechtere common sense hebben, vooral op details gericht zijn en niet of slecht in staat zijn om tussen de regels te lezen. Echter, juist Baron-Cohen merkte in de loop van zijn carrière op dat mensen met autisme ook erg goed konden worden in bepaalde zaken, waaronder analyseren en out of the box denken, en begon autisme meer en meer te zien als een "andersheid", een variant, in plaats van een stoornis. Daarmee bekritiseerde hij niet alleen de WCC (sommige autisten kunnen juist heel goed het grote geheel leren zien), maar ook zijn eigen ToM: autisten doen er wellicht langer over om zich in te leven in standpunten van anderen, maar kunnen het soms juist extreem goed (formeel) leren toepassen. Hij kwam met een nieuwe theorie: de extreme male Brain theory.

Autisten zouden vooral goed zijn in eigenschappen die vaak met een cognitief mannelijke oriëntatie op de wereld worden geassocieerd: analyse, formeel denken, in objectrelaties ipv in sociale relaties denken (hiërarchisch in plaats van relationeel). Een onderzoek uitgevoerd door de Vu en de NVA laat zien dat van de zwaarst getroffen groep autisten - de 19% die zonder werk of enige andere structurele daginvulling de hele dag op een bank zit - maar liefst 43% een boven gemiddeld IQ heeft (115 of hoger); bijna 20% scoort hoogbegaafd (130 of hoger). Dit lijkt de theorie van Baron-Cohen te ondersteunen, een extreem gespecialiseerd brein, dat in "dagelijks gebruik" niet zonder meer bruikbaar is en dus tot handicap kan leiden. High tech bedrijven hebben de superspecialisten ontdekt, en hebben bijvoorbeeld top-autisten in dienst die ze faciliteren door alles waar behoefte aan is of waar lacunes liggen over te nemen (huishouden, boodschappen, etc). De experts kunnen doen waar ze goed in zijn, zoals slimme algoritmes programmeren, nieuwe oplossingen bedenken, fouten in code opsporen, hacken, etc. Er zijn zelfs scholen die hoogbegaafde autisten opleiden tot programmeurs, en deze zijn momenteel erg succesvol!

Toch is niet iedereen die een diagnose autisme spectrum stoornis krijgt een nog niet ontdekt genie, of minstens een super expert in de dop (een vermomde Formule 1 auto). ToM is, zoals gesteld, niet voor niets sterk genuanceerd, terwijl sommige autistiforme experts juist ingehuurd worden voor hun strong central coherence (bijvoorbeeld bij Google, Microsoft en andere tech giganten als systeemontwerpers). Wel wordt er vreselijk veel onderzoek gedaan naar autisme, en zijn er zeer veel omstandigheden "ontdekt" die autisme in potentie kunnen "oproepen": luchtvervuiling, een keizersnee, etc.

Hiermee wordt het tijd voor een nieuw kader. Kennelijk is autistiform reageren (hyper focus, afsluiten, repetitief en stereotype handelen, fascinaties die door de buitenwereld niet direct herkend worden) een soort "default" stand, waarin ons denken en handelen (brein en lichaam) terecht kan komen onder specifieke omstandigheden. Latent is het default-mechanisme - vergelijk met een soort energie sparende stand op je telefoon -  bij iedereen aanwezig, maar bij sommige mensen is het makkelijker te bereiken dan bij anderen. Bij een ernstige hoofdpijn, bijvoorbeeld, waarbij je toch moet blijven functioneren, zullen veel mensen autistiforme kenmerken vertonen, maar dan van tijdelijke aard. Omstandigheden kunnen meer en minder tijdelijk zijn (een kind dat door bijvoorbeeld ruzies thuis op school achterop raakt en meer en meer overvraagd wordt). Het default-mechanisme is dan bedoeld om met minder energie (belasting) te kunnen overleven. Sommige mensen zullen wellicht eerder in de "default-stand" komen dan anderen. Een beetje zoals kwik al bij kamertemperatuur vloeibaar is, terwijl ijzer tot een paar duizend graden moet worden verhit om dezelfde vloeistof dynamische eigenschappen te tonen.

In het "default-mechanisme" idee, kunnen tal van factoren de switch bewerkstelligen. Zo kan luchtvervuiling, darmflora, genetica of een keizersnee er toe leiden dat er in de ontwikkeling makkelijker naar het default-mechanisme wordt geswitcht. Een gevoeligheid voor autisme, of minimaal autistiforme episodes. Want wie zegt dat het autistiforme gedrag niet een tijdelijk antwoord kan zijn van het organisme op (te hoge) vereisten (zoals bij migraine)? Hoewel het de ontwikkelingsuitkomsten vaak zal beperken, kan autisme onder gunstige omstandigheden een enorme impuls geven aan de ontwikkeling, althans minstens op bepaalde gebieden. Er is dus sprake van differentiële gevoeligheid! Wat we zeker weten, is dat autistiforme kinderen en volwassenen anders leren dan neurotypische mensen, en dus succes of falen veel meer van hulp/steun vanuit de omgeving (thuis, school) afhankelijk zijn. Hier ligt een grote uitdaging voor de opvoedings- en opleidingspraktijk!

Ik ben er weer! Een jaar geleden hield het op. Als je spreekt van hoofd en hart, was ik volledig gaan samenvallen met mijn hoofd. De verbind...