Mens en arbeid is altijd een min of meer
vanzelfsprekende combinatie geweest. Zo vanzelfsprekend, dat men het er niet of
nauwelijks over hoefde te hebben. Je moest aan het werk om te overleven, niet
om jezelf te ontplooien. Dat werk bestond eerst uit jagen, verzamelen,
beschermen, verdedigen, en instrumenten maken, waaronder potten, hamers en
speren. Later, toen we ons op één plaats gingen vestigen (ong. 13.000 v. Chr.),
kwam daar systematische landbouw, veeteelt en even later ook meer abstracte
arbeid bij, zoals oppervlakte beschrijving (wiskunde, 3000-50 v. Chr.),
rechtspraak (527-565 n. Chr.), en onderwijzen (eerste universiteit Fez te
Marokko, 859 n. Chr.). Maar tot zeker in de twintigste eeuw is
zelfverwerkelijking en ontplooiing via arbeid slechts voor enkelingen: voor
mensen in de hogere klassen, of voor mensen met op dat moment evidente en
begeerlijke talenten.
Nu is dat volstrekt anders. Paradoxaal
genoeg, echter, worden arbeid en zelfontplooiing vaak als twee kanten van
dezelfde medaille beschreven, maar is dit wellicht minder vanzelfsprekend dan
in al die duizenden jaren hiervoor, dat we “gewoon” werkten om te overleven en
niet werken simpelweg geen optie was. Zeker, de omstandigheden waaronder jonge
ouders soms 12 of meer uur per dag als land- of fabrieksarbeider aan de slag
moesten, waren vaak erbarmelijk. Jonge kinderen, soms nog baby’s, werden thuis
aan zichzelf en elkaar overgelaten, en als de kinderen maar een beetje konden
bijdragen, moesten ze mee: zware arbeid, 6 tot 7 lange dagen per week. Men wist
niet beter, en zodra men de oneerlijkheid begon te zien, kwam men met wisselend
succes in opstand. Langzaam maar zeker verbeterden de omstandigheden en
ontstond er een tweedeling tussen arbeid en de overige tijd (“vrije tijd”).
Tegelijkertijd begon men arbeid meer algemeen te zien als een mogelijkheid tot
zelfontplooiing. Economisch bleek vrije tijd lucratief: consumentisme werd de
motor van een nieuw verdienmodel. Mensen dreigen economisch meer rendabel te
zijn als consument, dan als producent …
Het “creëren” van vrije tijd - door
arbeid van werkenden vrij te spelen – is min of meer gelijk opgelopen met het
veralgemeniseren van de zienswijze dat arbeid en menszijn twee
gescheiden begrippen zijn, met arbeid als de gouden weg tot
zelfverwerkelijking. Mens en arbeid hebben altijd een niet te onderscheiden
twee-eenheid gevormd. Ondanks alle zware omstandigheden (en ook lichtere
omstandigheden, antropologen wijzen er regelmatig op dat jagers-verzamelaars
vaak mooie en afwisselende dagen hadden, met veel ruimte voor spel en rust
naast het jagen en zorgen) waren mensen niet en-masse depressief en/of
suïcidaal. Integendeel, gevoelens van zinloosheid, depressie en suïcide komen
juist nu meer voor dan ooit tevoren. In veel westerse landen liggen de
zelfmoordpercentages boven de moordpercentages.ds
Waar mens en arbeid altijd een
vanzelfsprekende combinatie is geweest, hoefde niet betoogd te worden dat er
vele typen arbeiders waren, van dommekracht (sterk) tot slimmerik, van waaghals
tot voorzichtig en gereserveerd, van consciëntieus tot klaploper. Iedere
gemeenschap had minstens één persoon die anders was, en zelfs was er vaak de
dorpsgek. Het maakte allemaal weinig uit, als je maar met elkaar zorgde dat er
“brood op de plank was” en dat er voor het nageslacht gezorgd werd.
Neurodiversiteit was vanzelfsprekend, adel en armoede, dom en hoogbegaafd,
niemand had het erover en de dominee, dokter en smid (ingenieur) waren wellicht
per definitie persoonlijkheden die meer persoonlijke speelruimte hadden en dito
identiteit kregen toebedeeld. Een rare vogel was acceptabel, zolang hij (emancipatie
was er nog niet …) maar niet volslagen krankzinnig was.
Het is dus logisch dat – nu arbeid meer
en meer is losgezongen van overleven - we zijn gaan nadenken over de relatie
tussen arbeid en zelfontplooiing, tussen arbeid en geluk. En zonder
noodzakelijke arbeid ervaren we gemakkelijk een gevoel van er niet toe doen en
onbelangrijkheid. AMA docent/onderzoeker Jouke Post stelt vast dat de meest
gebruikte metafoor voor loopbaan de Reis is. De Levensreis, de reis naar onze bestemming,
naar onze vervulling. Met de massa kwam de uitzondering, en de onderdrukking.
Met inclusie kwam exclusie kwam inclusie - een vicieuze cirkel – met rijkdom
kwam armoede, met vrijheid slavernij en met vrijetijd verslaving, zoals op de
eerste wereld een tweede en vervolgens derde wereld was gevolgd. Met de
loopbaan ontstond de achterblijver, met het reizen de thuisblijver. Het
toekomstig AMA lectoraat kijkt om en vooruit, naar mens (Brain &
Technology) en naar mens in bedrijf, de bedrijvige mens, het echte Human
Capital.
Wat gebeurt er met onze reis, nu
disruptieve technieken, bedrijven en gebeurtenissen zoals virussen onze wereld
opschudden, nu aan de horizon milieu en klimaatproblemen zich voordoen, nu
diversiteit onder druk staat. Hoe houdbaar is onze toekomst? Zet met een
basisinkomen de scheiding tussen mens en arbeid door? Of doet robotica dat, of
toenemende technologisering? En wat betekent dat voor onze menselijke
verbondenheid? Deze en vele andere vragen kunnen niet alleen beantwoord worden
door de markt te laten bepalen. Hier zijn diepgaande psychologische,
sociologische en filosofische inzichten vereist, en is politiek bestuur
noodzakelijk. Hier ligt een prachtige verbinding tussen toegepaste psychologie
en HRM, twee kanten van dezelfde hedendaagse medaille: Mens en Arbeid.
Mens en
Arbeid: (6)
Academie Mens en Arbeid: Relatie tussen mens en arbeid: Proefscheiding,
relatietherapie? - YouTube
Geen opmerkingen:
Een reactie posten