Ok, het punt is duidelijk: de mens-technologie
symbiose heeft ons voorspoed en tegenspoed gebracht en via de enorme
schaalvergroting die is ontstaan, staan we nu voor wereldwijde problemen
(milieu, klimaat, technologisch totalitarisme/technologische iatrogenese,
gebrek aan zingeving) die we met onze bijna 300.000 jaar oude
psycho-biologische “hardware” niet kunnen oplossen. We kunnen het niet langer
aan de ons bekende moordende cocktail van multinationals, wetenschap en/of
(populistische) democratie overlaten. Maar hebben we dan nog enige kans?
Het goede nieuws: Ja! (gedragsverandering). Het
slechte nieuws: Ja! (Dan Brown-achtige scenarios). We gaan alleen in op de
eerste ja. Het is menselijk gedrag dat ons uiteindelijk in deze niet
toekomstbestendige positie bracht. Er is geen weg terug, maar er zijn meerdere
mogelijke wegen vooruit. Indien het aantal mensen op de planeet vanaf nu zou
gaan krimpen, dan zou in potentie de enorm grote schaal met betere
(toekomstige) energieomzetting ten gunste van voeding, mobiliteit en
communicatie duurzaam beheersbaar kunnen worden gemaakt. Dat betekent niet meer
technologie om de technologie, en nog minder disruptie om de disruptie, maar
alles afgestemd op keuzes vanuit de centrale gedachte van
toekomstbestendigheid. In dit scenario wordt de sociale wetenschap de meest
centrale wetenschap, met in het hart de psychologie. Helaas kan dat niet in het
verlengde van wat we nu onder sociale wetenschappen en psychologie rekenen.
Waarom niet?
De situatie in de wetenschap lijkt op de beroemde
dwaas die zijn horloge verliest in een pikdonker park en vervolgens wordt
aangesproken door een agent als hij maar blijft zoeken onder een lantaarnpaal.
Hij zegt dat hij niet in het donker zoekt, want daar toch niets zal vinden,
maar hier in het licht al hele waardevolle munten heeft gevonden. In de exacte
wetenschap werkt de wetenschappelijk methode uitstekend, maar in de
menswetenschappen levert het op zijn best op dat je door het publiek beschimpt
wordt dat je een quasi wetenschapper bent. Maar, helaas, de echte problemen
vereisen meer en systematischer begrip in hoe gedragsverandering zowel
individueel als van groepen tot stand gebracht kunnen worden. Dat betekent dat
de alpha en gamma wetenschappen een broedplaats voor onze allergrootste intellectuele,
creatieve en bestuurlijke talenten zullen moeten worden. Met andere woorden,
als je echt slim bent kies je niet automatisch bèta, dat kan altijd nog, maar
kijk je eerst hoe je Alpha en gamma kan dienen.
Maar waarom is dit nodig, en redden we het niet met de
nu ingeslagen weg in de sociale wetenschappen? Een voorbeeld. In veel
welvarende streken treedt al enkele decennia krimp van de (relatief) autochtone
(dat wil zeggen geassimileerde) bevolkingsgroepen op. De kennis van
psychologische factoren rond bevolkingsgroei (pos en neg) zou vooraan in de
psychologieboeken moeten staan, keurig op een rijtje. Correlaties met andere
vakgebieden (economie en biologie) zouden vanuit hier ook direct in kaart
gebracht moeten worden. De kennis is er, maar nergens geordend, zodat we er
nagenoeg niets aan hebben. Ten tijden van oorlog, bijvoorbeeld worden er op de
100 meisjes bijna 120 jongetjes geboren, in rust en welvaart liggen de getallen
op 100/101. In een serieel monogame samenleving met lage kindersterfte heeft
een stel gemiddeld 2,2 kind nodig om de bevolking op peil te houden. Een stel
krijgt gemiddeld 1,4 kind en in volgende relaties nog 0,6, dus is er sprake van
een lichte krimp. Dit type kennis alsmede wat de psychologische concepten zijn
die met een lagere fertiliteit in de hogere welvaart (klasse) samenhang, is van
essentieel belang, maar niet toegepast georganiseerd en dus ook niet
toegankelijk. Nu in termen van de puzzel van vorige week: maakt welvaart onze
wereld voorspelbaarder, rationeler, en onverschilliger in onze kinderwens?